Geplaatst in Afscheid, Angst, Dankbaarheid, Den Haag, Ik, Liefde, Strand, Toekomst, Vooruitgang, Werk

The start of something new…

 

Anderhalve week geleden startte ik bij mijn nieuwe werkgever. De laatste minuten voordat ik de IMG_20170306_191150_636_resizeddraaideur doorging en binnenkwam in het immense gebouw voelden als de start van een eerste schooldag. Wat had ik graag mijn moeder aan de hand gehad die nog even bij me kon blijven voor ik werd overgeleverd aan de juf die een vreemde voor me was. Maar helaas, ik was alleen en met buikpijn van de zenuwen schudde ik de hand van mijn nieuwe juf manager. Het ging beginnen.

De eerste week vond ik, eerlijk gezegd, verschrikkelijk. Al die gezichten, al die nieuwe termen, afkortingen, programma’s enzovoorts. Het duizelde me. Met het rondje door het gebouw waren we een halve dag bezig. Zelfs een simpel doosje paperclips halen was een hele onderneming. Het is er zo groot dat ik voortdurend mijn eigen werkplek kwijt was. En het toilet. En het koffieapparaat.

Mijn nieuwe collega’s (veertig in mijn team, ruim honderd op de afdeling) waren vriendelijk en meer dan bereid om me met alles te helpen. Toch kon ik na een paar dagen niet anders concluderen dan dat ik beroerd was van de heimwee. Wat verlangde ik terug naar de plek waar ik zestien jaar had rondgelopen. Naar werk dat ik kende en mensen die ik liefhad.  Ik realiseerde me ineens dat dat allemaal voorbij is. Echt voorbij. Ik woon nu hier, werk nu hier en ben ver bij mijn vriendinnen en familie vandaan. Even janken bij mammie gaat niet meer zo makkelijk als vroeger. Het greep me die eerste week naar de keel.

Maar dan…

Weekend. Het zonnetje schijnt. Tijdens uurtjes op het dakterras met een boek en een kop thee, voel ik de spanning uit mijn schouders wegebben. Ik spreek mezelf vermanend toe. ‘Kom op zeg, je bent een grote meid. Je kunt en wilt dit. Je hoofd en hart zijn na jaren eindelijk op dezelfde plek. Je ligt elke avond in de armen van de liefste man die je je maar wensen kan. Geen gezeik, geen gebrul om mama, schouders eronder en gaan.’

Dus liep ik afgelopen maandag met opgeheven hoofd het kantoor binnen. Ik zocht een plekje ergens middenin de afdeling (flexwerken, echt het blijft ruk!) en kletste hier en daar wat met mijn nieuwe collega’s. Ik lachte zelfs een paar keer. Ik snapte waar ik mee bezig was en met welke projecten ik me mag bemoeien. Mijn nieuwsgierigheid nam de overhand en de zin om me in mijn werk te begraven nam toe.

Dinsdag. Mijn eerste externe vergadering. Met de tram reis ik helemaal naar het uiterste puntje van Scheveningen: Het Zwarte Pad. De tour door de stad is een belevenis. Lijn 1 is een oude, gammele tram en hij komt langs vele hotspots die de stad rijk is. Ik kijk mijn ogen uit. Op het eindpunt zit ik nog als enige en ik zwaai naar de machinist wanneer ik uitstap. Het zonnetje schijnt en ik zie de zee voor me liggen, evenals het hotel waar ik moet zijn. Ik ben te vroeg omdat ik hier even rond wil kijken. Dit stuk hier, de boulevard en het strand, is onderdeel van één van mijn projecten. Natuurlijk ben ik veel te vroeg, bang om op het laatste moment, of te laat, aan te komen. Het is fris, maar ik besluit toch even te gaan zitten op een bankje op de boulevard. Op het strand is het druk, de strandtenthouders zijn bezig met het opbouwen van hun tenten. Er wordt hard gewerkt en de lente hangt in de lucht. Heerlijk! De frisse wind drijft me naar binnen waar ik onder het genot van een kop thee en een lekkere muffin (hier geen droge koekjes, maar een muffin!), naar buiten staar. Mijn e-reader ligt onaangeroerd op mijn schoot. Ik staar naar buiten, naar de duinen en de zee en een glimlach verschijnt op mijn gezicht.

 

Het is me gelukt….

 

 20170314_095602_resized

 

Marga, 17 maart 2017

 

Geplaatst in Angst, Den Haag, Edwin, Geluk, Liefde

Beren

Ik heb tegenwoordig een berenbos in mijn hoofd. Ze lopen niet alleen op de weg, maar denderen kriskras overal tussendoor. Nu de toekomst in een andere stad met grote stappen dichterbij komt, zijn de beren in mijn hoofd zich aan het vermenigvuldigen. Naast een intens verlangen naar een ‘eindelijk samen’, lig ik met enige regelmaat wakker van een bonzend hart en een verlammende angst. Waar begin ik in godsnaam aan? Ik verbrand, bij gebrek aan een schip, mijn huis, baan, familie en vrienden en verkas met mijn mannetje naar de andere kant van het land. En nét op het moment dat ik de beren een rotschop heb verkocht, betrap ik mijn mannetje met natte oogjes en een filmpje van zijn kleine zusje. Dan gloeit het schuldgevoel in mijn borst omdat ik deze puur egoïstische keuze nu toch maak. Ik heb jaren gewacht om de overgang voor hem zo makkelijk mogelijk te maken, maar wordt het ooit wel écht makkelijk?

En dan zie ik hem. Op het moment dat hij mijn blik vangt en mijn wangen nog steeds gaan gloeien van trots en liefde, houden de beren zich koest. Ze stoppen met brullen en uithalen en rollen zich op en kruipen tegen elkaar aan op een zacht stukje mos. Alle angsten en zorgen vallen weg op het moment dat hij me in zijn armen neemt en fluistert dat het goed komt. Diep van binnen weet ik dat hij gelijk heeft. Dat een huis slechts onderdak is, een baan een schijnzekerheid biedt en je familie in je hart altijd dichtbij is. En anders op slechts een paar uur rijden afstand. We hebben al zo ontzettend veel hobbels overwonnen, de kleine man en ik en steeds weer bewezen dat we er bovenop komen. Waarom zou dat nu dan anders zijn, gesterkt door iemand die zoveel van ons houdt…

Ik zou zo graag eventjes vooruit kijken naar later. Tom en Mar in de grote stad. Dat ik niet meer verdwaal en hij gewoon fluitend naar school gaat, naar zijn vrienden. En dat ik een leuke baan heb en stressvrij de prachtigste stukken schrijf. En dat mijn boek eindelijk af komt…

Samen in ons huisje, gewoon gelukkig en alle beren terug daar waar ze vandaan komen.

Tommie, weet dat jouw geluk altijd belangrijker is geweest dan het mijne, vanaf het moment waarop ik je eerste kreetje hoorde toen je mijn lichaam verliet. Ik hoop dat je me zal vergeven dat ik nu mijn eigen geluk achterna ga. Dat ligt daar, bij hem.

We redden het wel samen. Dat weet ik zeker…

 

~Marga, 21 april 2015~

Geplaatst in Angst, Groen, Sjon

Groen

Alsof het gisteren was zie ik je staan. Je schouders recht, duimen op je gebalde vuisten en je blik strak vooruit.  Je keek me niet aan ookal wist je dat ik er was. We waren er allemaal, je hele familie.  De vlag wapperde, muziek klonk, je deed je belofte.  Niet alleen jij maar ook ik kwam die dag in een andere wereld terecht. We hadden toen niet kunnen vermoeden wat een impact dat op ons beider levens zou hebben.

Handig was je, technisch en je hart lag bij alles wat reed. Wat kapot was kon je maken en het was een logische stap dat je koos voor een technisch beroep. In mijn ouderlijk huis werd er veel gesproken over de toekomst. Die van jou en die van mij. Want pap wilde ook  het beste voor de jongen die van zijn dochter hield. Die dochter was al aan het groen gewend. Wapperende camouflage aan de waslijn, het gestamp van zware kistjes, wapens, knutselen met zussie op de kazerne, weken zonder papa en heel heel veel welkom thuis tekeningen. Toen pap je het advies gaf om een leven in groen te overwegen werd je langzaam enthousiast.  Samen gingen we naar Utrecht om informatie te krijgen en ik zag het gebeuren. De wereld met oneindig veel mogelijkheden werd je op een presenteerblaadje aangeboden.  Studies, rijbewijzen, goed verdienen en een uniform. Status, in een groen pak. Je besloot de sprong te wagen. Trots als een pauw liep ik naast je over het kazerneterrein. Met het “opspelden” van jouw strepen werd ik vrouw van een militair en leerde een nieuwe wereld kennen.
Wat hebben we veel meegemaakt die eerste jaren. Met name toen je besloot dat je écht voor onbepaalde tijd wilde gaan en koos voor de KMS. Gescheiden,  jij in Limburg, ik blokkend voor mijn examens bij mijn ouders thuis. Ik kocht mijn eerste mobieltje in die tijd zodat ik je af en toe kon spreken. Een wereld van verschil met al die oefeningen daarvoor waarin het soms weken heel stil was. We verheugden ons elke vrijdag op het weekend en ik huilde stille tranen als je op zondag weer vertrok.  Soms gooiden ze op vrijdag vlak voor vertrek de hekken dicht.  Mental training noemden ze dat. Wie knakte, kon opdonderen en wat het met het thuisfront deed was niet belangrijk. Ik vertelde je dat ook maar niet want ik had al snel geleerd dat zwijgen soms beter was dan mijn verdriet met je delen.
Je slaagde met vlag en wimpel en werd onderofficier.  Nieuwe strepen, nog meer aanzien en een nog trotsere vriendin op de tribune.  Ik sliep die nacht bij je op de kazerne.  Uiteraard op de dameskamer maar net als vroeger sloop ik naar je toe en sliepen we in je smalle legerbed.  Ik ben die avond en nacht nooit vergeten.  Al was het maar vanwege de hoeveelheid borsten in strakke groene shirtjes die in en uit de herenkamer liepen. Ik was jaloers zoals ik nog nooit eerder jaloers was geweest.  Zij waren hier al die tijd dicht bij jou in de buurt geweest.  Er waren geintjes die ik niet begreep en die vreemde defensiewereld was niet de mijne. Slechts aan de zijlijn stond ik, terwijl zij wisten wat je doormaakte.

Ons leven ging verder, we gingen samenwonen en jouw baan was gewoon een baan. Je sleutelde, gaf leiding en wat je precies deed is me nooit helemaal duidelijk geworden. Maar, buiten de vele oefeningen om, kwam je elke dag thuis in het groen en wapperden ook bij ons aan de waslijn de groene pakken.

En toen kwam die brief.

Al lang vantevoren waren we erop voorbereid.  We wisten, eens komt de dag, want dat is je werk. Als ik mijn zorgen uitte tegen mensen om me heen over dat wat je te doen stond, dan moest ik niet zeuren. Ik had tenslotte zelf voor dit leven gekozen. Ik koos echter voor jou, niet voor je werk en toen kwam die brief die ons vertelde dat je op missie moest. Afghanistan… of all places….

November 2002 trouwden we. Een half jaar later zwaaide ik je uit. We namen afscheid voor vier maanden. Een moeilijke en hele zware tijd. Het was niet alleen jouw uitzending maar ook de mijne. Sporadisch konden we elkaar kort spreken en het nieuws verslond ik elke dag. Doodsbang was ik voor slecht nieuws uit de woestijn waar je zat. We stuurden brieven en kaarten en af en toe kreeg ik foto’s. Surrealistisch. Mijn zachtaardige echtgenoot behangen met zooi om je te beschermen tegen kogels en een enorm geweer in je handen. Op de achtergrond niets dan zand. Doorgaan hier was moeilijk. Voor het eerst woonde ik op mezelf en moest ik het alleen doen. Gezamenlijke vrienden waren plekken die ik vermeed. Wat had ik er te zoeken zonder jou? Zij samen, ik alleen en wat moest ik zeggen als ze vroegen hoe het met me ging? Dat ik van angst nauwelijks sliep? Dat ik liever overal was behalve thuis? Dat ik een vriend had gevonden waar ik niet hoefde te praten maar kon lachen om Hans Teeuwen, die voor me kookte en me liet janken als het moest? Ze zouden het niet begrijpen. Ik kroop in mijn schulp om maar niet te hoeven voelen…. en mensen lieten me daarom los.
Op de thuisfrontdag op de kazerne zag ik je voor het eerst sinds weken. Vlak voordat wij aan de beurt waren om via de satelliet met je te praten kwam er een moeder met een paar kindjes de filmzaal uit. “Papa jij moet thuiskomen” snikte het kleintje en mijn hart verhardde zich nog wat meer. Toen ik de filmzaal inliep zag ik je op een heel groot scherm. We waren er met zijn allen. Je familie wilde met je praten en ik wist niets te zeggen. Je zag er zo anders uit. Heel bruin, kort haar en jaren ouder dan de jongen die ik had uitgezwaaid. Ik zag toen al iets in je ogen. Of was het meer de weerspiegeling van mijn eigen verdriet? Ik voelde me eenzaam toen we daarna op de kazerne wat te eten kregen aangeboden. Iedereen die bij me was was samen met een geliefde. Ik had slechts jou op een groot scherm maar geen arm om me heen. Ik was de vrouw van de uitgezonden militair en kon weer alleen naar huis.

We telden de dagen af tot je thuiskomst. Ik maakte een dagboek van mijn belevenissen en nieuwsberichten over de plek waar je zat. Ik hield mezelf overeind met hulp van die ene vriend die ik in die periode, naast mijn familie, toeliet. Ik wist dat je dat niet zou kunnen handelen. Iemand anders die me troostte in deze periode. Ik hield daarom mijn mond over hem. Later zou blijken dat je het inderdaad niet begreep en dat ik het beter wel had kunnen zeggen.

De dag van je thuiskomst stonden we wederom met de hele familie op de kazerne op de bus te wachten die je thuis zou brengen. Maanden had ik gedroomd van dit moment. Je zou me optillen, ronddraaien en ik zou je helemaal sufknuffelen. Niets van dat alles gebeurde. Je stapte beduusd de bus uit, pakte je tas, gaf je moeder een knuffel en mij een hand en zei “kom, we gaan.”

De man die die dag de bus uitstapte was een vreemde voor me. Het welkomthuisfeest werd een verschrikking. Hoe ik het ook probeerde, je was elders met je gedachten. De drukte kon je niet aan, praten deed je niet en als ik vroeg naar je tijd daar zei je dat je het niet kon uitleggen omdat ik het toch niet kon begrijpen.
Toen je later ook nog ontdekte wie mij de maanden dat je weg was had opgevangen was de tweede kloof tussen ons geslagen.

Zoals je vocht voor je veiligheid in Afghanistan, zo hebben wij gevochten voor het ons. Proberen te praten, met elkaar, met anderen, ik zocht jou en mezelf, maar vond ons nergens.
In die poel van verwarring raakten we zwanger en verloren ons prille kindje. Die nacht in het ziekenhuis was ik ervan overtuigd dat het voorbij was en dat de grens van wat we samen aankonden meer dan bereikt was. Toen we besloten om afscheid van elkaar te nemen gebeurde er echter, zonder dat we het wisten, een wonder. Tijdens de nacontrole van de miskraam knipperde er een klein hartje. Er was een kindje onderweg…

We ploeterden door en wat heb ik je veel moeten missen tijdens de zwangerschap. Was je niet fysiek weg, dan wel mijlenver in gedachten. Tijdens de zoveelste oefening mocht je even naar huis voor de 20 weken echo. De blijdschap dat we een zoon kregen en dat hij gezond was, vierde ik in mijn eentje. Op dat moment belde ook de makelaar dat ik ons huis had verkocht. Je zat nog in de jeep op weg terug naar het kamp toen ik je dat nieuws meedeelde.

Ons kereltje besloot veel te vroeg op de wereld te komen en tijdens al die zorgen en het verdriet om hem heb je me eindelijk, mondjesmaat, verteld wat er was gebeurd in die maanden in de woestijn. Ik snapte het, maar kon geen begrip meer opbrengen voor alles wat ik al in mijn eentje had moeten doorstaan. Eenzaamheid maakt een mens kapot en ik had een andere afslag genomen. Te ver weg bij jou vandaan.

Buiten alle dingen die er zijn gebeurd en die ervoor hebben gezorgd dat we uiteindelijk samen de beslissing namen dat het beter was om ieder onze weg te gaan weet ik zeker dat de tijd die je gedwongen hebt doorgebracht in dat door jouw gedoopte “geitenland” een hoop kapot heeft gemaakt….

Waarom ik ons verhaal vertel? Omdat er nog steeds mensen zijn die het wagen om tegen een vrouw van een militair te zeggen dat ze er zelf voor gekozen heeft en dat ze niet moet zeuren. Zoals militair zijn geen baan is maar een ‘way of life’, zo is dat ook voor de vrouw (of man) die naast hem staat. Alle lof voor mijn moeder die voor zo enorm veel uitdagingen heeft gestaan in haar eentje omdat mijn vader ergens aan het oefenen was om ons allen veilig te houden mocht er ergens de pleuris uitbreken.

Jij stapte uiteindelijk uit het groen, voor ons, voor je gezin en ik heb je nooit gezegd hoe dankbaar ik je ben dat ik die maanden van onzekerheid niet nog een keer door heb hoeven maken. Ik weet hoe moeilijk het was om die wereld achter je te laten omdat je in je hart altijd een militair zal blijven. Op die tribune was ik trots en dat ben ik nu nog.
Omdat je niet alleen in de woestijn voor ons gevochten hebt…

Marga, 19 augustus 2014

Geplaatst in Angst

Angst

Met bonkend hart loop ik naar boven. Net als iedere avond verwacht ik haar te zien, bovenaan de trap, als de spaarlamp voldoende is “opgestart” en de overloop wordt verlicht. Een wit jurkje, een beer in haar handen en een vragende blik die zegt dat ik iets voor haar moet doen. Ze bestaat in mijn verbeelding. Nooit zie ik haar, toch is ze er altijd, elke avond. Net als hij. Hij ligt altijd in mijn bed als ik de dekens terugsla. Dan staart hij me aan met zijn dode ogen, zijn lichaam verminkt, zijn gezicht verraad een doodsangst. Hem zie ik ook nooit, toch is ook hij er elke avond bij.
Zolang als ik me herinner jaagt het donker me angst aan. Schaduwen leven, de nacht maakt me eenzaam en geluiden houden me wakker. Vroeger was ik blij als ik een auto hoorde rijden. Dan was de wereld om me heen niet vergaan en was ik niet alleen. Ik concentreerde me intens op mijn nachtlampje en greep de poppen en mijn beren in bed steviger vast. Naar de wc durfde ik niet uit angst voor gezichten die plots achter ramen zouden opduiken en in de spiegel boven de wastafel zou ik echt niet alleen mijn eigen gezicht zien. Er leefde van alles in mijn kast en onder mijn bed. In mijn kinderlijke onschuld had “dat” geen gezicht. Ik had geen beeld bij het kwaad dat om mij heen huisde, maar het was er. Intens gelukkig was ik als de lente eraan kwam en de dagen langer werden. Dan was het licht als ik moest gaan slapen en hoorde ik het leven buiten op straat.
Toen ik een jaar of 12 was las ik in de Aktueel, een blad in onze leesmap, een artikel over Jack the Ripper. Mijn ouders spraken erover en ik was zo nieuwsgierig geworden dat ik er ook naar keek. Vanaf dat moment had het kwaad een gezicht. Of eigenlijk nog niet, maar het was een man in een lange zwarte jas. Het duurde jaren voordat ik eroverheen was, dat moment viel samen met de komst van een vriend met wie ik ging samenwonen. Met hem om me heen was ik eigenlijk nooit meer bang, zelfs niet tijdens de weken en soms maanden die ik alleen zat omdat hij voor zijn werk veel weg was. Vanaf het moment dat ik de film The sixth sense zag veranderde dat. Die film greep me letterlijk naar de keel. Het kwam dichtbij mijn geloof dat er “iets” om me heen was. Of was het geen geloof maar een gevoel? Weken lag ik ervan wakker tot ook dat weer verdween. Ik kon het relativeren. Datgene om me heen hoefde toch niet perse kwaad in de zin te hebben? Misschien barst het wel van de beschermengelen om me heen.
Toen ik alleen kwam te staan veranderde alles. Niet alleen de enorme verantwoordelijkheid voor mijn kleine man greep me naar de keel, ook de angsten van vroeger kwamen terug. Ik wilde niet meer in het donker naar boven lopen, hoorde steeds overal van alles, de trap kraakte, geluiden joegen me weer angst aan en zij waren er weer, slechts in mijn verbeelding, maar genoeg om me wakker te houden.
Het voelt stom om toe te geven als de volwassene die ik ben, maar het lucht ook wel een keer op om het hardop te schrijven. Ik ben nog steeds bang voor het donker. Voor mij betekent de komst van de winter niet alleen dat ik het koud ga krijgen, maar ook dat ik het naar bed gaan zo lang uitstel dat ik uitgeput meteen in slaap val. Ik slaap eigenlijk alleen goed met een stevige arm om me heen. Pas dan voel ik me echt veilig.
Misschien laten mijn demonen me ooit met rust, misschien zal ik “haar” ooit wel echt zien zodat ik kan vragen wat ze van me wil, misschien houdt mijn geest ooit eens op met me gek te maken met irreële angsten… Want ik weet ergens diep van binnen best dat er niets is.
Misschien gaat het pas weer over als ik hem wel elke nacht bij me heb.

Angst is iets ongrijpbaars….

Marga, 2 oktober 2013